dinsdag 4 november 2008

Twee November-gedichten van Hein Boeken

N O V E M B E R

I.

Leeg is 't nu al, de dorre takken leêg,
De stammen zwart; daar schijnt de lucht doorhenen
Zoo bleek en goor. 't Heeft nu al uitgeschenen,
De volle pracht, ook 't laatre schoon, reeds veeg.

Toen 't groen allengs de wondre gloeiing kreeg
Van bruin, geel, goud — ja, goud! — dat men zou meenen:
't Waar àl te dier dan dat 't weldra verdwenen
Zou zijn, zoo maar, als droom, die henen teeg.

Als droom, zoo maar? Ja, al dit duurbaar goed,
Dit lang gegaard, gespaarde, 't al mijn eigen,
Waarvoor men streed, men leed, door zuur, door zoet,
Dat men 't al wou, al inn'ger, liever krijgen,
Die lieve trekken, blikken, lang gespaarde,
't Valt al tòch eens, als aldit schoon, ter aarde.

12 Nov. 1909























N O V E M B E R - W O U D

't Is nu geen dienst. De lichten branden niet
En over 't groen dermollige tapeten
Ligt 't bruin van blaadren-hulsel, half versleten,
Met zwarte streep en streep. 't Veel-stemmig lied,

Dat door de hooge galerijen liet
Zweven een galm van eerbied, licht-gemeten,
Om heil'ge en heil'ge, in 't groen gezeten,
Zwijgt nu in 't grijs weg-schemerend verschiet.

Wanneer breekt, bij het licht van heldre starren,
De heil'ge geest in lichte liedren uit,
Die nog door 't stom kolommendom blijft marren?

Of, komend in de volheid van geluid
En licht, daar ze al, wat haaer weerstond, verwon,
Wekt tot een vierdag hier weer 't al de Zon?

Hilversum
1902

HEIN BOEKEN (eig. Hendrik Jan Boeken; 1861-1933)
Uit: Verzen (1920)
P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam
__________

FOTO: Portret van Hein Boeken en profil te Ede, door Willem Witsen.
(Collectie Prentenkabinet/Studie en Documentatie Centrum voor
Fotografie (SDCF), Universiteit Leiden, inv.nr. E.131 )




Geen opmerkingen: