Franstalige November-poëzie
Wat is er dezer dagen passender dan enkele voorbeelden uit de internationale literatuur van Rond 1900 te citeren, die alle de maand november en/of de wind tot thema hebben. Immers, we leven nog drie weken in de maand met die naam en van de wind weten alle bewoners van ons land — de ene weliswaar wat meer dan de andere — goed mee te praten, aangezien de wind, met kracht negen, de betiteling van storm verdient en in combinatie met springtij de gemoederen aardig heeft beziggehouden, en hoewel dat laatste achter de rug is, blijft het nog wel even hard tot zeer krachtig waaien met stormvlagen. Om greep op die materie te (kunnen) krijgen, hebben we uit de Franstalige schone letteren, van een eeuw en inmiddels alweer langer geleden, enkele poëtische voorbeelden van verschillende auteurs uitgekozen, welke wij u successievelijk in deze kolommen zullen presenteren. Van de twee schrijvers, die we in deze context heden voor u hebben, beginnen met degene, die het oudste van de geciteerde gedichten heeft gecomponeerd.
EN NOVEMBRE
La pluie erre, pleurante, et c'est la mort des choses.
Les tristes mois bretons gémissent un long deuil:
Quelque pauvre de Dieu frappe à mes vitres closes;
Des sabots de misère ont sonné sur mon seuil. . . ,
— Entre, bon mendiant, chemineur de grand'route. . .!
Il s'est assis dans l'âtre, a béni les tissons,
Puis, se signant au coeur, grave, il m'a dit: "Écoute
Le vieux chercheur de pain, ô chercheur de chansons."
Alors il a chanté. . . De sa longue mémoire,
A l'appel de sa voix, ont surgi, tour à tour
Et les noires Guerziou, rudes comme l'histoire,
Et les blanches Soniou, douces comme l'amour.
Salut, fragments sacrés de nos frustres annales,
Ame d'un peuple éparse aux lèvres des chanteurs!
Salut, fleurs de bruyère idylles virginales!
Salut, vers de granit, sculptés par des pasteurs!
Salut adieu plutôt, mystiques aventures!
Refrains chastes, adieu! vos jours sont révolus;
Et c'est fini de vous, et les mère futures
Aux berceaux des enfants ne vous chanterons plus
Et ce morne ossuaire, hélas! qu'on nomme un livre,
Par nos pieuses mains tristement entassés,
Il vous faudra pourrir, vous qui nous faisiez vivre,
Oubliés des ingrats que vous avez bercés.
Ah! quand vous serez morts, morte aussi, la Bretagne
S'étendra toute nue en son linceul d'hiver.
Et les rochers pensifs qui gardent la montagne
Descendront des sommets pour rentrer dans la mer,
Les saints mêmes, les saints s'enfuiront des églises.
On les verra partir, le rêve celte au front
Et s'essuyant les yeux avec leurs barbes grises,
Dans leur auges de pierre ils se rembarqueront.
Les derniers mendiants qui vous chantaient aux portes,
Si beaux qu'on les eût pris pur les portraits d'aïeux,
Chercheront à l'écart un lit de feuiles mortes
Où mourir, comme on meurt chez nous, — silencieux
(Uit: Le Chanson de Bretagne, 1892)
ANATOLE LE BRAZ (1859-1926)
De schrijver
Anatole Le Braz werd in april 1859 als Jean-François Marie Lebras te Sain-Servais/Côtes du Nord geboren. Hij studeerde aan het Lycée Saint-Louis te Parijs, en werd later leraar filosofie aan het Collège d'Estampes. Van 1886 tot 1901 in dezelfde functie werkzaam te Quimper. Vanaf dat jaar was hij bijna een kwart eeuw, tot 1924, docent voor Franse literatuur te Rennes. Twee jaar later overleed hij in de maand maart te Menton.
Kort na de eeuwwisseling is er, behalve een roman (1904) en een bundel novellen (1905) verder geen nieuw werk van zijn hand verschenen. In het jaar voor zijn verscheiden heeft hij nog een Inleiding geschreven voor een Anthologie de Bretagne (1925), die overigens een prima overzicht geeft van zijn eigen werkzaamheid op dat terrein. Le Braz heeft zoveel mogelijk de Bretonse folklore in het middelpunt gesteld en daarmee getracht deze levend te houden en te blijven verspreiden. Uit dat alles blijkt de diepgewortelde liefde voor zijn geboortegrond met de vele grandioze verhalen en de legenden waarin niet alleen deze culturele monumenten, maar evenzeer de mensen centraal stonden. Reeds in zijn eerste bundel, La Chanson de Bretagne (1892) neemt hij het op voor de aloude tradities, die reeds toen onderhevig waren aan 'slijtage' en in latere jaren op de rand van een totaal verdwijnen balanceerden. Diezelfde benadering heeft hij toegepast in zijn verhalen en andersoortige letteren.
Veel letteren-geleerden noemen Le Braz in hun overzichten van de Franse literauur slechts terloops of met enkele regels, en consequent in de hoofdstukken regionale literatuur, zij het altijd met respect.
Émile Verhaeren
De, in 1855 in het Vlaamse Saint-Amand geboren, Belgische dichter overleed op 27 november 1916 in het Franse Rouen, ten gevolge van een treinongeluk. Hoewel dat laatste feit dikwijls ontbreekt in tal van literatuurlexica, is het toch van doorslaggevende betekenis geweest voor het einde van een literaire carrière, al moet daaraan worden toegevoegd dat de Dood, in welke vorm dan ook, dit altijd nogal definitief bewerkstelligt.
Zijn debuutbundel uit 1883, Les Flamandes, is gebaseerd op tal van indrukken die hij heeft overgehouden van naturalistische schilderijen, die voor hem even overweldigend waren als de doeken van Jacob Jordaens (1593-1678) en Jan Steen (1626-1679). Na deze bundel zouden er gedurende de daaropvolgende drie decennia met grote regelmaat nieuwe volgen.
Voordat Verhaeren echter zijn literaire productie had kunnen realiseren, had hij, zoals de meeste andere mensen, doch in zijn geval aardig wat meer, educatie genoten. Evenals Maurice Maeterlinck (1862-1949) en Georges Rodenbach (1855-1898) heeft Verhaeren de Jezuïetenschool Sainte-Barbe in Gent bezocht. Met hen bleef hij in vriendschappelijk contact. Daarna is hij te Leuven rechten gaan studeren en in 1881 heeft hij zich weliswaar als advocaat in de Belgische hoofdstad gevestigd, maar heeft hij zich uitsluitend aan de literatuur gewijd. Hij was mede-oprichter van de Beweging Jeune Belgique. Hij werd medewerker van het tijdschrift Art moderne, en maakte reizen naar Engeland, Duitsland en Spanje. In 1887 raakte hij in een diepe ziels-crisis, die vier jaar zou aanhouden, maar die hij heeft kunnen overwinnen door zich te concentreren op sociale problemen. Hij werkte daartoe onder meer in het Brusselse Maison du Peuple.
In 1891 trad hij in het huwelijk en sedertdien woonde Verhaeren afwisselend in Brussel en Parijs. Onder invloed van de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) is veel van zijn lyriek ontstaan, die niet alleen diens zeggingskracht qua veelzijdigheid in het taalgebruik vertoont, maar hier en daar met beelden werkt, die zoveel barokke elementen inhouden dat er van overdaad mag worden gesproken.
Uit Verharens lied over de wind in november past in dit kader het best: het is zeker een Vlaams gegeven: de stormwind die de kust teistert en eventueel veel ten detrimente veroorzaakt. Niet alleen langs de heel directe kust, doch tevens "rond Gent en Brugge", en die "warme tranen breekt", hetgeen we bij een veel latere, eveneens Vlaamse, evenzeer in het Frans letterlijk en figuurlijk zingende, poëet aantreffen: Jacques Brel (1929-1978).
LE VENT
Sur la bruyère longue infiniment,
Voici le vent cornant Novembre,
Sur la bruyère, infiniment,
Voici le vent
Qui se déchire et se démembre,
En souffles lourds battant les bourgs,
Voici le vent,
Le vent sauvage de Novembre.
Aux puits des fermes,
Les seacux de fer et es poulies
Grincent.
Aux citernes des fermes,
Les seaux et les poulies
Grincent et crient
Toute la mort dans leur mélancolies.
Le vent rafle, le longde l'eau
Les feuilles mortes des bouleaux,
Le vent mort dans les branches
Des nids d'oiseaux;
Le vent râpe du fer
Et peigne au loin des avalanches,
— Rageusement — du vieil hiver,
Rageusement, le vent,
Le vent sauvage de Novembre.
Dans les étables lamentables
Les lucarnes rapiécées
Ballotent leurs loques falotes
De vitre et de papier.
— Le vent sauvage de Novembre! —
Sur sa butte de gazon bistre,
De bas en haut, à travers airs,
De haut en bas, à coups d'éclairs,
Le moulin noir fauche, sinistre,
Le moulin noirfauche le vent,
Le vent,
Le vent sauvage de Novembre.
Les vieux chaumes à cropetons,
Autour de leur clochers d'église,
Sont soulevés sur leurs bâtons;
Les vieux chaumes et eur auvents
Claquent au vent,
Au vent sauvage de Novembre.
Les croix du cimétière étroit,
Les bras des morts que sont des croix,
Tombent comme un grand vol,
Rabattu noir, cntre le sol.
Le vent sauvage de Novembre,
Le vent,
L'avez-vous rencontré le vent,
Au carrefour des trois cent routes;
L'avez-vous rencontré le vent,
Celui des peurs et des déroutes;
'avez-vous vu cette nuit-la
Quand il jeta lu lune à bas,
Et que, n'en puvant plus,
Toutes les villages vermoulus
Criaient comme des bêtes
Sos la tempête?
Sur la bruyère, infiniment,
Voici le vent hurlant ,
Voici le vent cornant Novembre.
(Uit: Les Forces tumultueuses, 1902)
N.B. In diverse anthologieën en bundels met een selectie uit het werk van deze dichter staat dat het bewuste gedicht afkomstig is uit Les villages illusoires (1895).
___________
Afbeeldingen
1. Anatole Le Braz.
2. Émile Verhaeren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten