dinsdag 7 oktober 2008

Pol de Mont, dichter in Vlaanderen, over Oktober

Een ware, klassieke bard
De Vlaamse meester-dichter Pol de Mont (1857-1931) was degene, die ervoor heeft gezorgd dat Hélène Swarth een Tachtiger werd en niet in het Frans bleef schrijven en publiceren. Hij had de ware dichteres in haar herkend. De titel van zijn bundel Zomervlammen, op 1 september 1922 weliswaar gedrukt te Antwerpen, maar in Leiden uitgegeven door A.W. Sijthoff 's Uitgeversmaatschappij, is in zoverre — vanuit de lezer gedacht — misleidend, aangezien deze in principe niet verwacht dat ook daarin eveneens herfstgedichten te vinden zullen zijn. Doch aangezien nergens wordt gepretendeerd dat er alleen zomerse toestanden in dat boek te vinden zullen zijn, is het een goede zaak om eerst eens de inhoudsopgave te bekijken, dan zal men zien dat ook de maanden april en mei erin voorkomen, en ook die zijn, van oudsher althans niet doorspekt met zomervlammen — althans, tot dusver niet, want je weet immers niet exact wat er door die klimatologische veranderingen op onze planeet over achttien of over tachtig jaar zal zijn gebeurd.
Zomervlammen telt 200 bladzijden met in totaal 122 gedichten. Het exemplaar dat ik, nu vijf jaar geleden, heb gekregen, is één van de honderd genummerde exemplaren: 97 staat erin met een numeroteur. Deze spciale exemplaren werden gedrukt op oud-Engels papier en door de dichter 'getekend'.


OKTOBERAVOND

Een uitspansel van lood... Heel hoog, inktzwarte
traag heendrijvende wolken; lager, bij
de oneffen horizon, die van het Zuiden
onmerkbaar glooiend naar het Noorden loopt,
pikdonkre strepen op groenachtige grond,
en — lager nog, de kimme rakend schier,
een dunne, rode, helverlichte strook...
Daaronder strekt, beeld van verlatenheid
en arme, zich een onfzienbare vlakte:
steenachtig land, waarop slechts hier en daar
wat pover onkruid wegteert, wijl, heel ver,
een enkle boom, verwrongen door de storm,
wat schaduw spreidt. —
Krijtachtig loopt, gelijk
een lange slang, een smalle wegel dwars
door 't eenzaam veld, en pikzwart, slechts van binnen
geelrood verlicht, verrijst uit twintig schouwen
een dikke smoor uitpaffend, de fabriek,
zwoegend uit hese longen in de stilte
van vallende avond door het eenzaam veld,
zuchtend, als wilde de onbezielde stof
te zamen vatten in één enkle zucht
al 't menslik lijden, dat die muren bergen...

Uit: Natuur (1890-1922) als onderdeel
van de bundel Zomervlammen (1922)


Geen opmerkingen: